Dirk Van Damme
In zijn reactie op het interview dat Joël De Ceulaer van me afnam (De Morgen, 2 juni 2023) betwist Jan Denys mijn uitspraken over overscholing. Dit is een belangrijk debat en Jan is als eminent arbeidsmarktexpert goed geplaatst om over dit thema te discussiëren.
Tot op zeker hoogte kan ik Jan volgen. De data die zouden wijzen op ernstige overscholing zijn er nog niet en veel lijkt er op te wijzen dat het paradigma van onderwijsexpansie van de voorbije halve eeuw nog onaangetast is in Vlaanderen. We moeten wachten op de nieuwe PIAAC data (publicatie eind 2024) om deze discussie op basis van actuele evidentie te kunnen voeren.
Toch zijn er volgens mij belangrijke tekenen dat dit paradigma aan kracht verliest. We nemen die signalen best ernstig. Dat overscholing geen illusoir risico vormt, blijkt uit de ervaringen in meerdere landen. The Economist rapporteert geregeld over waardeverlies van universitaire diploma’s in de Angelsaksische landen. Oost-Aziatische economieën betalen momenteel een hoge kost voor overscholing. Met name in Japan, zeker Korea en zelfs in China vormt overscholing een belangrijk arbeidsmarktprobleem. Dichter bij huis kampen Portugal, Spanje en Italië ermee. De idee dat wij van dit risico gespaard zouden blijven, is een illusie. Meer nog, volgens mij zitten we er al middenin.
Sommigen menen dat overscholing een non-issue is omdat een samenleving nooit genoeg scholing kan hebben. Maar economisch onderzoek toont het tegendeel aan. Mensen die in jobs werken waarvoor ze te hoog geschoold zijn, zijn minder productief dan goed gematchte werknemers, ze zijn moeilijker te motiveren, minder geneigd bij te leren en raken sneller uitgeblust. Overscholing hypothekeert groei maar ook welbevinden van werknemers.
Over welke signalen heb ik het? De PIAAC data van 2012 geven aan dat ongeveer 15% van de Vlaamse werknemers van mening is dat ze overgekwalificeerd zijn voor de job die ze uitoefenen. Dat was toen een relatief laag cijfer vergeleken met andere Europese landen. Eurostat data voor 2020 leveren, met een strengere methode, een cijfer op van 20% waarmee we ruim boven andere Europese landen zitten. Onderzoek van Dieter Verhaest van de KULeuven op basis van de SONAR data komt tot nog veel hogere cijfers, namelijk 40% voor bachelors en 55% voor masters volgens de beroepenexpertenmethode (gerapporteerd in De geslaagde school (2017) van Jean Hindriks en Kristof De Witte). Dat zijn relevante data. Ook het SONO-onderzoek van Ilse Laurijssen van 2018 concludeert dat er stilaan van diploma-inflatie, overscholing en verdringingseffecten kan gesproken worden.
Uiteraard, een hogeronderwijsdiploma biedt nog steeds relatieve voordelen, maar deze vaststelling is niet onverenigbaar met verdringing. Die voordelen worden immers gemeten als relatieve voordelen ten opzichte van midden- en laaggeschoolden. Ook de Vlaamse arbeidsmarkt wordt door toenemende polarisatie gekenmerkt en zelfs bij overscholing blijven relatieve hooggeschoolden voordelen bezitten.
Indirecte evidentie voor diploma-inflatie vindt men bij het wijzigende rekruteringsgedrag van bedrijven in de niet-gereglementeerde segmenten van de arbeidsmarkt. Specifieke diplomavereisten verdwijnen in snel tempo uit personeelsadvertenties en steeds meer bedrijven kijken niet langer naar diploma’s maar gaan zelf kandidaten testen. Ook in Vlaanderen groeit de assessment-bedrijvigheid in snel tempo.
Ten slotte, mijn pleidooi om het paradigma van de eindeloze onderwijsexpansie kritisch te bekijken en diploma-inflatie en overscholing ernstig te nemen, is ook ingegeven door het argument om eindelijk levenslang leren ernstig te nemen. Steeds voorthollende onderwijsexpansie is niet het antwoord op de economie en de samenleving van de 21ste eeuw. We moeten niet eindeloos alle scholing in de eerste 25 jaar van een mensenleven willen proppen. Een ander evenwicht tussen initieel onderwijs en levenslang leren dringt zich echt op.