De school heruitvinden.
Dirk Van Damme
Scholen behoren tot de oudste instituties die de menselijke beschaving heeft voortgebracht. Om kinderen op te leiden, op te voeden en ze toe te laten tot volwassen mensen uit te groeien, zijn een apart soort instellingen nodig, die we met de noemer ‘school’ aanduiden. Scholen kenmerken zich door eigen regels en protocollen, door een specifieke tijd- en ruimteorganisatie en door de inzet van gespecialiseerde professionals – leraren –, kenmerken die samen toelaten krachtige leeromgevingen te creëren. Binnen deze fundamentele kenmerken hebben scholen doorheen de geschiedenis wel andere vormen en gedaanten gekregen. De veralgemeende scholarisatie van de voorbije tweehonderd jaar, met leerplichtwetgeving, quasi universele participatie en verdere professionalisering van leraren, heeft tot een type school geleid die we vandaag als universeel en tijdloos ervaren. We hebben de school nooit anders gekend.
Sommigen typeren de huidige school als ‘industrieel’. Daar is zeker iets van aan: de huidige school kreeg zijn vorm tijdens het industriële tijdperk en heeft veel kenmerken van de industriële organisatie overgenomen, inbegrepen de standaardisatie en bureaucratisering. De vraag is dan of de school nog goed past bij een samenleving die steeds meer als ‘post-industrieel’ te typeren valt. In de voorbije decennia hebben vele denkers nagedacht over hoe de post-industriële school er zou moeten uitzien. Sommigen spraken zelfs van de ‘ontscholing’ van de samenleving. Hervormingsbewegingen zoals ‘de nieuwe schoolbeweging’, die in Vlaanderen in de zogenaamde ‘methodescholen’ vorm kreeg, hebben elementen hiervan opgepikt en hebben de school anders proberen inrichten. Architecturaal zien moderne scholen er ook anders uit dan oudere soortgenoten.
Toch heeft deze vernieuwingsbeweging niet gebracht wat sommigen er van verwacht hadden. De voornaamste oorzaak daarvan is het falen van een alternatieve pedagogische theorie. Tegenover kennisoverdracht, memoriseren en leraargecentreerd onderwijs plaatste de nieuwe schoolbeweging de als progressief beschouwde uitgangspunten zoals leerlinggecentreerd en zelfontdekkend leren, met de leraar veeleer als coach dan als instructeur. Dergelijke ideeën kregen via het sociaal-constructivisme vaste grond onder de voeten in lerarenopleidingen, pedagogische begeleidingsdiensten en eindtermen.
Vandaag wordt deze pedagogische vernieuwingsbeweging algemeen als mislukt beschouwd, al zijn sommige details wellicht nog steeds waardevol. Het ‘nieuwe leren’ en zijn sociaal-constructivistische fundamenten blijken een te naïef-optimistische visie te hanteren op leren en worden zo mede verantwoordelijk voor de kwaliteitsdaling die Westerse onderwijssystemen vandaag doormaken. Vele vernieuwingsimpulsen in het onderwijs van de voorbije decennia blijken de effectiviteit van het onderwijs grote schade te hebben toegebracht. De aandacht verschuift dus opnieuw naar kennisoverdracht en de rol van de leraar, weg van zelfontdekkend leren. En gaandeweg, naarmate de wetenschappelijke kennis over leren in neurologisch en psychologisch onderzoek vordert, worden concepten rond cognitie en geheugen en didactische praktijken zoals directe instructie opnieuw in ere hersteld. Memoriseren bijvoorbeeld is vandaag zijn vermaledijde status van zinloos van buiten leren weer kwijt en wordt opnieuw als een belangrijk onderdeel van effectief leren beschouwd.
Het falen van pedagogische vernieuwingsbewegingen heeft de school, zoals we die al eeuwenlang kennen, opnieuw het volle vertrouwen gegeven. Ontegensprekelijk kunnen we vandaag spreken van een conservatieve revival van de ‘industriële school’. Helaas is dit (nog) niet het geval voor de professional van die school, de leraar. Veel landen worden momenteel geconfronteerd met ernstige lerarentekorten en van de zo noodzakelijke hervorming en herwaardering van lerarenloopbanen, -opleiding, -verloning, enz. is nog bitter weinig te merken. Het ondergraven van de professionele autonomie van de leraar in pedagogische vernieuwingen en in voortschrijdende bureaucratisering lijkt een zware tol te eisen op het vlak van aantrekkelijkheid van en waardering voor het lerarenberoep. Maar misschien is het net zo dat de ‘industriële school’, die de leraar als uitvoerder van elders ontworpen taken ziet, net bijgedragen tot de devaluatie van de leraar.
De waardering voor de school is door de coronapandemie naar een extreme hoogte gestegen. Ouders zijn de school sterk gaan waarderen voor de secundaire functies, zoals de opvang van kinderen, en omdat ze door thuis- en afstandsonderwijs ontdekt hebben hoe lastig het is kinderen te onderwijzen. Psychologen en sociaal werkers hebben ontdekt hoe belangrijk de school is voor de sociale ontwikkeling en het psychisch welzijn van kinderen en jongeren. Onderwijsministers zijn na de schoolsluitingen in de eerste en tweede golf collectief op het standpunt gaan staan dat scholen nooit meer opnieuw mogen gesloten worden. Wetenschappers zijn zich met volle overgave op het onderzoek naar leertekorten als gevolg van schoolsluitingen gaan storten en pleiten ongenuanceerd voor het openhouden van scholen om erger te voorkomen. De brede samenleving vindt nu eensgezind dat scholen pas als allerlaatste het licht mogen uitdoen. En kinderen zelf, althans de meerderheid, geven aan dat ze toch wel heel graag opnieuw naar school kunnen.
Dat is allemaal heel mooi, maar dekt ook een aantal belangrijke problemen toe. Scholen functioneren verre van optimaal vandaag, ook al zijn ze zogezegd open. Gedeeltelijke sluitingen, afwezigheid van leraren en leerlingen door quarantaine-maatregelen, en andere vormen van disruptie treffen scholen bijzonder hard, precies omdat ze zo gestandaardiseerd werken en op routines gebaseerd zijn. Storingen in die routines hebben vaak erg zware gevolgen voor het functioneren van scholen. De focus in het onderzoek op schoolsluitingen, door die als een ‘on-off’ probleem te zien, belemmert een goed inzicht in de kwalijke effecten van de vele storingen die scholen vandaag treffen. Zolang de scholen maar open zijn, dan is het al goed, lijkt men te denken, ook bij onderwijswetenschappers.
Belangrijker echter is dat de meer fundamentele problemen van de industriële school blijkbaar vergeten zijn. En die problemen zijn niet min. Een veel te grote groep jonge mensen verlaat de school vroegtijdig en ongekwalificeerd. De ongekwalificeerde uitstroom wordt tegengegaan door de standaarden te verlagen. Voor vele jongeren is de mal van de school te beklemmend, met schoolmoeheid en demotivatie tot gevolg. Door de ‘one size fits all’ benadering in beleid en praktijk worden grote delen van de scholeninfrastructuur, met name het technisch en beroepsonderwijs, stiefmoederlijk behandeld. Ook de hoger begaafden vinden steeds moeilijker hun plek in een schoolbestel dat op de gemiddelde leerling is afgestemd. De kwaliteit van het schoolse leren gaat in snel tempo achteruit, terwijl de kostprijs per leerling toeneemt. Steeds meer lestijd gaat verloren aan klasmanagement, het stil krijgen van de klas en vele kleine vormen van disruptie. Het taaie probleem van sociaal ongelijke onderwijskansen krijgt men maar niet onder controle. De kwaliteitsverschillen tussen scholen zijn enorm, terwijl wel iedereen hetzelfde diploma verwerft. Het proces van erosie van de waarde van diploma’s op de arbeidsmarkt is in volle gang. Het is al lang geen uitzondering meer dat zelfs jongeren met een diploma of kwalificatie functioneel ongeletterd of ongecijferd blijken te zijn. De industriële school kan geen al te mooi palmares voorleggen.
Tegen deze achtergrond is een conservatieve terugkeer naar de oude school verre van zaligmakend. Het is niet door de school van vroeger – politici blijken nogal vaak romantische ideaalbeelden van hun eigen schoolervaring te koesteren – in ere te herstellen, dat we antwoorden kunnen bieden op de problemen van vandaag en morgen. Eigenlijk dwingt de coronapandemie ons om de school heruit te vinden. Corona laat ook vele positieve ontwikkelingen in scholen zien, die bouwstenen kunnen zijn voor de school van morgen. Ontscholingsdenken noch de pedagogie van het zelfontdekkend leren kunnen daarbij het kompas zijn. Er is geen institutioneel alternatief voor de school als krachtige leeromgeving. Maar de problemen eigen aan de ‘industriële school’ moeten wel aangepakt worden.
Een eerste denklijn bestaat er in de standaardisatie en de routines in de school aan te pakken. In de samenleving, de economie, de arbeidsmarkt worden routines in snel tempo verlaten. Routinematige taken, zowel manuele als cognitieve, zijn immers erg vatbaar voor automatisatie. Standaardisatie en het ‘one size fits all’ denken worden in de economie eveneens in snel tempo ingeruild voor flexibilisering en maatwerk. Dit is nog lang niet het geval in onderwijs waar nieuwe problemen telkens weer met nieuwe routines worden beantwoord. Een onderwijsminister die pronkt met 1000 pagina’s corona-richtlijnen, is daar een dramatische illustratie van. We moeten denken aan een drastische reductie van regelgeving, planlast en betutteling. Scholen die in de huidige crisis zelf het heft in handen nemen, doen het veel beter dan scholen die wachten op weer de volgende instructie van bovenaf. Pedagogisch worden maatwerk en gepersonaliseerd leren de richtsnoeren. Dat betekent geenszins dat het uit de boze zou zijn klassikaal te onderwijzen en leerlingen in grote groepen samen te houden. Maar waar nodig moeten flexibele trajecten op individuele maat de leidraad zijn.
Eigenaardig genoeg heeft corona precies de meerwaarde van flexibilisering en gepersonaliseerd leren aangetoond. De data over de gemiddelde leerachterstand opgelopen tijdens corona verbergen de enorme verschillen, alsmede het feit dat een significant aantal leerlingen heel goed functioneerden in hybride leeromgevingen. Die groep reduceerde weliswaar de tijd die ze aan leren en studeren spendeerde, maar die tijd werd veel effectiever en productiever. Voor veel leerlingen gaat er door de standaardisering van het onderwijsleerproces eenvoudigweg veel tijd verloren.
Een tweede denklijn gaat over de rol van technologie daarbij. Er bestaat nogal wat weerstand tegen digitalisering in onderwijs, maar het is eenvoudigweg onbegrijpelijk dat onderwijs als enige grote maatschappelijke sector nauwelijks bezig is met digitalisering. Daardoor hinkt onderwijs inzake productiviteit steeds meer achterop ten opzichte van andere sectoren. Hoewel er in het verleden grote fouten zijn gemaakt in digitalisering in het onderwijs, blijft de potentialiteit van digitalisering absoluut overeind. Effectieve redesign van onderwijsleerprocessen in functie van gepersonaliseerd leren is eenvoudigweg ondenkbaar zonder gebruik van digitale tools.
Ook hier heeft corona de weg gewezen. De initiële ervaringen tijdens de chaotische overgang naar afstandsonderwijs waren niet positief, maar vele scholen hebben een steile leercurve doorgemaakt. Inschakeling van digitale tools, platformen en leermiddelen in hybride leeromgevingen is vandaag een absolute noodzaak geworden en zal de schoolomgeving drastisch veranderen. Scholen zullen in de toekomst gedifferentieerde benaderingen kunnen ontwerpen met combinaties van klassikaal onderwijs, geïndividualiseerd contactonderwijs en zelfgestuurd afstandsonderwijs via kwaliteitsvolle digitale pakketten. Dit hoeft helemaal niet ten koste te gaan van de sociale functies van de school en het verwerven van sociale competenties door leerlingen. Flexibele benaderingen en verstandig gebruik van digitale tools laat ook nieuwe aanpakken toe voor leerlingen die weinig kansen krijgen in het gestandaardiseerde onderwijs.
Een derde denklijn gaat over de verhouding van de school tot gezin en andere leef- en leeromgevingen van kinderen en jongeren. Zij leren niet uitsluitend op school, hoe belangrijk de school als krachtige leeromgeving ook is. Corona heeft laten zien hoe belangrijk het gezin als leeromgeving is. Vele jongeren ontberen thuis de stimulansen en de voorwaarden die nodig voor effectief leren, en het gaat er niet om thuissituaties te idealiseren. De school is voor sommige kinderen en jongeren de veilige haven, die ze vaak thuis niet kennen. Maar voor anderen is de school net een beklemmende omgeving en voelen zij zich beter in een eigen nest. Een betere relatie tussen school en gezin is hoe dan ook noodzakelijk. De muren die de ‘industriële school’ tussen haarzelf en de omgeving heeft gebouwd, vaak om de ‘slechte’ invloeden buiten te houden, worden best afgebroken.
Het feit dat kinderen niet uitsluitend op school leren, is ook duidelijk geworden bij de toenemende belangstelling voor sociaal en emotioneel leren. Kennisverwerving en cognitieve ontwikkeling gebeuren best in omgevingen waar de concentratie en interactie optimaal is, maar voor sociaal leren en emotionele ontwikkeling zijn sociale interacties absoluut noodzakelijk. Die gebeuren lang niet alleen op school. Non-formele en informele leeromgevingen zijn daarvoor veel belangrijker. Hetzelfde geldt voor leren in digitale omgevingen. Er kunnen goede redenen zijn om smartphones buiten de schoolmuren te houden, maar kinderen en jongeren leven en leren in digitale werelden en er zijn dus even goede redenen om hen daartoe voor te bereiden. Niet alleen om hun veiligheid in digitale omgevingen te bevorderen, maar ook om ervoor te zorgen dat ze de skills ontwikkelen om van hun digitale ervaringen ook te leren.
Een vierde, en misschien wel belangrijkste denklijn gaat over de rol van de leraar en de noodzaak die radicaal te herwaarderen. Niet door verder te gaan in de perfide ‘leraar-als-coach’ waan, maar door de leraar als de centrale ingenieur van onderwijsleerprocessen te zien. Uitstekende vaardigheden voor directe instructie zijn daarbij noodzakelijk, maar ook vaardigheden om digitale leeromgevingen te ontwerpen en kinderen en jongeren te sturen in hybride omgevingen. De school van morgen zal niet zonder een veel sterkere en meer geprofessionaliseerde leraar kunnen. De ‘industriële school’ heeft de leraar steeds onder de knoet gehouden door instructies van bovenaf en ongebreidelde bureaucratie. Het is tijd de leraar te bevrijden en tot volwaardige professional te maken.
‘De scholen ten allen prijze openhouden’ is een verdienstelijk maar bedrieglijk mantra. Het is verre van zeker dat de pandemie een korte interruptie is geweest of dat er zich niet nog ontwrichtingen van onderwijs en samenleving zullen voordoen. De oude school in ere willen herstellen is een dagdroom van nostalgische romantici, die gegarandeerd op een mislukking uitdraait. Het is veel lonender van de ervaringen tijdens de pandemie te leren en de school heruit te vinden.